Koning tegen wil en dank
Wie ben ik?
Ik ben de koning.
Ik leid dit land en het buurland, eigenlijk leid ik dit hele continent.
Tegen wil en dank vervul ik mijn plicht, zoals ik altijd heb gedaan.
Terwijl alles wat ik ooit uit het leven wou was een eenvoud.
Een vrouw, misschien ooit kinderen, een baan en vooral mijn tijd met mijn gezin kunnen doorbrengen.
Maar ik moest zo nodig koning worden.
En dit is het verhaal van hoe dat zo gekomen is.
Na jaren vechten is het eindelijk zover.
Nadat het grootste deel van het land braak is komen te liggen.
Nadat meer dan twee derde van de bevolking afgeslacht is.
Nadat de grootste en mooiste kastelen vernietigd zijn en bijna alle grote steden verwoest zijn.
Is het dan nu echt zo ver.
Het is tijd voor die laatste grote veldslag.
De laatste overblijfselen van beide legers staan opgesteld in de vallei.
Elk aan een kant.
Elk nog maar een nauwelijks een tiende van het originele leger.
Er is zoveel dood en verwoesting geweest.
Het land is stervende.
Na deze veldslag moet het afgelopen zijn.
Na deze veldslag moet er weer opgebouwd worden.
Anders zullen de laatste mensen ook nog uitsterven.
Maar eerst de veldslag.
Ik moet me hier op focussen.
Ik moet de orders geven en het leger blijven leiden.
Ik moet mijn hoofd helder houden.
Ondanks dat ik weet dat zij daar is.
Aan de overkant.
Die vrouw die mijn hart heeft gebroken.
Maar vooral die vrouw die mij heeft verraden.
Dus ik zet haar uit mijn hoofd en concentreer me op de indeling van het leger.
De koning is met een groep trouwe ridders gevlucht en heeft het aan mij overgelaten om de slag te leiden.
De andere koning heeft vast hetzelfde gedaan.
Dus ik vrees dat het na deze slag gewoon verder gaat.
Ik kan alleen hopen dat een van de twee een dosis gezond verstand krijgt en mijn werk doen.
Ook al ben ik het niet eens met de taken die mij opgedragen worden.
Dus ik concentreer me op het leger.
Ik spreek ze toe in de hoop hun een hart onder de riem te steken en ze te motiveren nog een keer hun best te doen.
Het lijkt hopeloos.
Alle ingenieurs zijn dood of gevlucht.
Er zijn geen katapulten of andere oorlogsmachines meer.
We moeten het doen met onze zwaarden en de laatste rest pijlen.
Dus ik praat als Brugman en het lijkt zowaar te lukken om mijn mannen te motiveren.
Het voordeel is dat het eruit ziet alsof het er bij de tegenpartij niet veel beter aan toe is.
Voordat we ons opstellen doe ik nog snel een gebed voor de overwinning maar vooral voor het overleven van zo veel mogelijk van mijn mannen.
Ik hoop dat de goden gewillig zijn vandaag en aan onze kant staan.
Ik zie dat veel van de mannen mijn voorbeeld volgens en ook staan te bidden.
Uiteindelijk stellen we ons op en zien we dat ook de tegenpartij formaties inneemt.
Het is duidelijk dat ingraven niet zal werken, dit zal echt een frontale botsing tussen wat er over is van beide legers worden.
Het zal echt gaan tussen de voetsoldaten en de boogschutters, er zijn aan beide kanten nog maar zo weinig ridders en cavalerie over dat deze geen betekenis zullen hebben in de komende strijd.
Ik deel de boogschutters in twee groepen en zet ze op de flanken waar ze profijt hebben van de heuvels en daarna geef ik de ridders en overgebleven cavalerie de opdracht om de boogschutters te beschermen.
De voetsoldaten stel ik in het midden op zodat ze een schildmuur kunnen vormen en zo kunnen oprukken.
Trompetten schallen en aan beide kanten beginnen de voetsoldaten naar voren te lopen.
Ze gaan over in een draf en er weerklinkt een harde knal en het geluid van scheurend ijzer als de schildmuren van beide kanten met volle kracht tegen elkaar aan botsen.
De boogschutters van beide kanten laten een regen van pijlen los.
Dit is geen strijd van tactiek, dit is puur bot geweld, man tegen man, en de overwinnaar zal degene met het meeste uithoudingsvermogen of brute kracht zijn.
Na een tijdje houden de pijlen op, beide kanten zitten zonder.
Ik stuur koeriers naar de boogschutters en beveel ze om hun zwaarden te gebruiken en deel te nemen aan de strijd.
De ridders en cavalerie stuur ik er achteraan.
Ondertussen krijg ik bericht dat de tegenpartij hetzelfde doet.
Ik kijk rond en zie dat er niets meer te bevelen valt dus pak ik mijn schild, trek mijn zwaard en roep tegen de andere bevelhebbers en de koeriers dat ze mij moeten volgen.
Zonder nog om te kijken stort ik mij ook in de strijd en kom al snel mijn eerste tegenstander tegen.
Na dat ik daar korte metten mee heb gemaakt valt de volgende mij alweer aan.
Alles word al gauw een waas van zwaard heffen, pareren, steken, afweren met een schild, enzovoorts.
Langzamerhand word alles rood van het bloed en de lijken beginnen zich op te stapelen in deze, eens zo mooie, vallei.
De strijd lijkt dagen te duren maar in werkelijkheid zal het niet meer dan een paar uur zijn.
Tegenstanders zijn alleen nog te herkennen aan de vorm van hun helmen aangezien iedereen die nog leeft onder het bloed en de modder zit.
De meeste soldaten bloeden zelf ook uit diverse wonden, ik zelf heb ook twee wonden maar ik voel ze niet eens door de adrenaline.
Uiteindelijk heb ik geen tegenstander meer en lijkt het alsof ik wakker word.
Ik kijk om me heen, op het einde hebben de goden ons geluk toegeworpen, wat er nog over is van de vijand geeft zich over.
Tot mijn schrik ontdek ik dat van de 1500 mannen die onder mijn bevel stonden deze morgen er nog een krappe 100 leven.
Bij de vijand is het al geen haar beter, we nemen in totaal maar 45 gevangen, de rest is dood.
Ik moet ondanks de overwinning huilen om het offer wat het aan mensenbloed heeft gekost.
Om hoe dit hele continent bijna ontvolkt en verwoest is door 2 koningen die het niet eens konden worden over een strook van 100 meter grond op hun grens.
Een strook van 100 meter breedte op een continent van bijna 1900 KM breedte en 1700 KM lengte.
Ik moet huilen om de vredes delegatie van het land over het water en om hun gefaalde pogingen om onze koningen tot vrede te brengen.
Ik moet huilen om hun beroemde woorden:
Als u geen rede wilt zien.
Dan zullen wij gaan.
En u het ergste lot bezorgen wat wij kunnen.
Namelijk u de consequenties van uw keuzes laten ervaren.
En dat hebben ze gedaan.
En wij hebben het ervaren.
Oh god wat hebben wij het ervaren.
Hadden we onze koning toen maar direct verzopen.
En had de tegenpartij dat maar ook gedaan.
Maar we hebben gewonnen.
Nu kunnen we beginnen met het herbouwen van het land.
Als onze koningen tenminste niet weer iets nieuws verzinnen.
Ik bid voor onze toekomst.
Terwijl ik zo in gedachten ben verzonken word ik gestoord door een groepje van mijn mannen die twee gevangenen met zich meevoeren waarvan ze willen dat ik er naar kijk.
Als ik de gevangenen beter bekijk blijkt dat het de vijandelijke commandant is en zijn minnares.
De vrouw die mij vijf maanden lang aan het lijntje heeft gehouden en mijn liefde gebruikt heeft om geheimen te ontfutselen en deze aan de vijand te door te spelen.
Uiteindelijk heeft ze me zonder iets te zeggen verlaten en moest ik later van onze spionnen horen waar ze was en hoe ze zich geliefd had gemaakt bij de vijandelijke generaal.
Terwijl ik terugblik op alle mooie momenten die ik met haar gehad heb en me met pijn in het hart realiseer dat ik nog steeds van haar houd ondanks alles wat ze me aangedaan heeft, vraagt de luitenant mij wat ze met de gevangenen moeten doen.
Ik peins even, bijna laat ik mijn liefde in de weg staan van mijn plicht.
Ik slik nog een keer de brok in mijn keel weg en probeer de tranen uit mijn ogen te houden terwijl ik mijn zwaard trek.
Zonder aarzelen hak ik het hoofd van de generaal af.
Ik kijk nog een keer in dat mooie gezicht wat ik zolang lief heb gehad terwijl zij begint te gillen als ze de treurige maar harde blik in mijn ogen ziet.
Ze begrijpt eindelijk dat ze geen invloed meer op mij heeft en dat haar verraad duur betaald moet worden.
Nog terwijl ze smeekt om haar leven duwen mijn mannen haar voorover.
Ik slik nog een laatste keer en laat dan na een lichte aarzeling mijn zwaard neerkomen.
Terwijl haar hoofd wegrolt fluister ik "vaarwel."
We nemen een dag rust en ik probeer de boze dromen van alle doden maar vooral die laatste dode van me af te houden.
Ik merk dat veel van mijn mannen hetzelfde probleem hebben en dat er maar weinig zijn die een goede nachtrust genieten.
Ook vang ik door de tentwanden heen gepraat van de officieren op.
Ze zijn het zat.
Al het vechten, al de verwoesting.
En net als ik hebben ze ingezien dat onze koning net zo hard schuldig is als de koning van de vijand.
Ik hoor dat ze het hebben over de onze koning ook afzetten en executeren en iemand anders als leider kiezen.
In mijn hart ben ik het met ze eens maar ik zou niet weten waar je een leider vandaan haalt die naast gezond boeren verstand en goede wil ook daadwerkelijk weet hoe hij leiding moet geven.
Terwijl ik hier nog over nadenk val ik in slaap en droom ik over een wegrollend hoofd.
De volgende ochtend word ik gewekt door een bediende die bezig is het aangekoekte bloed van mijn uitrusting te poetsen.
Ik moet er nog steeds aan wennen dat ik een bediende heb, 2 weken geleden was ik nog een ridder-kapitein.
Maar goed, na de vorige grote slag was ik de laatste officier die over was.
Dus in plaats van de boogschutters aan te voeren zoals ik de afgelopen 4 jaar heb gedaan ben ik nu generaal, de enige generaal.
Ik kom overeind en de bediende wil meteen ophouden met poetsen en mij helpen met wassen.
Dit gaat me nog steeds te ver dus ik wimpel hem af met de vraag of ik er soms invalide uitzie.
Geschokt door mijn reactie mompelt hij een excuus en gaat snel weer verder met poetsen.
Als ik klaar ben met wassen staat hij alweer naast me, dit keer met een blad met eten.
Ik zucht een keer want ik was eigenlijk van plan samen met de mannen te ontbijten maar ik wil deze arme man zich ook niet totaal nutteloos laten voelen.
Dus ga ik zitten en hij zet me vol trots mijn eten voor.
De andere officieren komen ook binnen en ook voor hun word gedekt.
Ik zie dat ze iets aan het bespreken waren maar trek me er niets van aan.
Net als ik vraag hoe het met de mannen gaat en de oudste luitenant een rapport begint te geven horen we een paard aankomen.
Er komt een koerier binnen die ons nieuwe bevelen van de koning brengt.
We moeten zo snel mogelijk de koning van de vijand opsporen en gevangen nemen voor een publieke onthoofding.
Ik hoor de officieren zuchten en ben zelf ook niet blij met dat onze geachte koning in zijn mooie kasteel niet beseft dat de troepen rust en voorraden nodig hebben.
Helaas heb ik geen keuze.
Ik geef bevel om spionnen en verkenners uit te sturen om de vijandige koning op te sporen en om de mannen na het ontbijt het kamp af te laten breken.
Na het ontbijt spreek ik de mannen toe en vertel ze hoe het mij spijt dat we geen rust krijgen maar dat onze geachte koning ons dat niet gunt.
Dit nemen ze lachend in ontvangst en ik zie vanuit mijn ooghoeken een paar officieren elkaar aanstoten en wat tegen elkaar fluisteren.
Als de soldaten hun spullen hebben gepakt gaan we alvast onderweg in de richting waarin we denken dat de vijandige koning zich verstopt heeft.
Als we nauwelijks onderweg zijn krijg ik bericht dat ze hem vlakbij gevonden hebben in een klein versterkt kamp.
Al snel hebben we het kamp omsingelt en roepen we om overgave.
Natuurlijk weigert de koning maar het duurt niet lang of de poort gaat toch open en er komt een ridder naar buiten.
Hij vertelt ons dat ze wel klaar waren met de oorlog en dat 'die idioot van een koning' niet wou inzien dat verder doorgaan geen nut had.
Dus hebben ze hem geboeid en geven ze zich nu aan ons over.
Uit respect voor hun acties laat ik ze hun wapens houden en gaan we allemaal onderweg naar onze hoofdstad, of wat er van over is.
Na een mars van enkele dagen komen we daar aan.
Tijden de tocht zijn onze mannen bevriend geraakt met de ridders van de tegenpartij en ook ik zelf heb ontdekt dat het mensen zijn die weinig anders zijn dan onze eigen soldaten.
Als we de stad binnen marcheren staat de bevolking ons toe te juichen.
Het komt over alsof ze dit niet echt van harte doen maar het meer zien als hun plicht.
Ook het volk heeft allang door dat de toekomst waarschijnlijk alleen maar meer van hetzelfde zal brengen als het zo doorgaat.
Ook zij zijn het geweld zat, willen hun zonen thuis hebben en willen dat het leven weer terugkeert naar hoe het was voordat deze koning aan de macht kwam.
Inwendig moet ik alweer huilen.
En het idee waar ik al een paar dagen op aan het broeden ben begint steeds vastere vorm aan te nemen.
Het idee dat dit zo niet door kan gaan, dat ons land en het zojuist regeringsloos gemaakte buurland, nieuw leiderschap nodig heeft.
Ik staal mezelf voor wat komen gaat terwijl we het grote plein voor het koninklijke paleis opmarcheren.
De koning komt naar buiten met een handje vol edelen en houd een korte toespraak over de slechtheid van de gevangen koning van ons buurland en over hoe hij ons buurland zal zuiveren van alle kwalijke element.
Ik zie vanuit mijn ooghoeken dat de ridders van de tegenpartij die nog steeds bij ons zijn beginnen te mopperen.
Ik zie ook dat mijn eigen officieren boos beginnen te kijken en ik durf te wedden dat mijn blik ook niet heel vrolijk staat.
Uit de toespraak blijkt duidelijk dat hij niet van plan is om ons land weer op te bouwen maar dat hij het buurland net zo hard wil uitzuigen als hij met ons land heeft gedaan.
En hij laat ook doorschemeren dat hij het land wat de vredesdelegatie heeft gestuurd wil straffen voor hun woorden op termijn.
Alsof één continent verwoest nog niet genoeg voor hem is wil hij nu ook nog oorlog op een ander continent gaan voeren lijkt het.
Na deze toespraak beveelt hij dat de koning van de vijand ter plekke onthoofd moet worden.
Snel komt er een beul aanrennen die deze taak op zich neemt, bang als hij is dat hij anders door de lijfwacht van de koning zelf onthoofd zal worden zoals met twee van zijn voorgangers is gebeurd.
Als de lijfwachten en de beul bezig zijn het lijk op te ruimen ziet de koning opeens dat er vijandelijke ridders bij ons zijn.
Direct komt hij met een boos gezicht naar me toe en vraagt waarom ik die dat uitschot heb meegebracht.
Ik probeer hem uit te leggen dat ons leger zowat uitgeroeid is en dat deze mannen zich vrijwillig hebben overgegeven en hun koning hebben uitgeleverd aan ons en dat we ze dus goed zouden kunnen gebruiken om ons leger uit te breiden.
De koning wil hier niets van horen en schreeuwt in mijn gezicht dat hij eist dat we dat vuil onmiddellijk executeren.
Dit is voor mij de druppel.
Zonder verder na te denken trek ik mijn zwaard en in één vloeiende hak ik ook onze koning zijn hoofd af.
Even heerst er stilte en zie ik verbazing op de gezichten om mij heen en in de gezichten van de toeschouwers op het plein.
Dan beginnen twee van de lijfwachten van de koning met getrokken zwaard mijn kant op te rennen.
Tegelijkertijd komen mijn officieren en het grootste deel van mijn mannen aangerend en vormen een beschermend cordon om mij heen.
Als vervolgens ook de mensen massa op het plein begint te juichen en de andere lijfwachten zich bij mijn mannen voegen geven ook die laatste twee lijfwachten het op en gooien hun wapens neer.
Ik kijk naar mijn officieren en vertel hun dat ik de weg voor ze heb vrijgemaakt, ze kunnen mij nu oppakken als een verrader en hun eigen leider op de troon zetten.
Spontaan beginnen er een aantal te lachen en word mij verteld dat ik de leider ben die ze op de troon wouden zetten.
Ik probeer vrij fanatiek te weigeren maar juist hierdoor willen ze mij op de troon hebben.
Als vervolgens ook de ridders van ons buurland zich er bij voegen en vinden dat ik beide landen moet regeren omdat ik tenminste mijn verstand gebruik en begrijp wat er nodig is om het land weer op te bouwen.
Dus zo eindig ik op de troon.
Een troon waar ik nooit op had willen zitten.
En zo valt mij de eer te beurt om twee landen uit de verwoesting te helpen.
Om twee landen weer op te proberen te bouwen.
Iets wat meer tijd zal kosten dan ik nog heb aan jaren.
Maar ik zal mijn best doen om in ieder geval een begin te maken.
Vergeef mij als ik cynisch overkom.
Dat krijg je als je zo terug kijkt.
Nu weten jullie waarom mijn leven verre van simpel en eenvoudig is.